Liefd' baert Pays [i.e. W. Jansz. Yselveer] ; Liefd' baert vrede [W. Jansz. IJselveer.](1582) [Fonti esterne: Vermomde en naamlooze schrijvers opgespoord op het gebied der Nederlandsche en Vlaamsche letteren]
Te Rotterdam was de kamer ‘De blaeu acoleyen’ werkzaam. In 1598 schreef zij haar tweeden dichtwedstrijd. De ziel van dat feest was Willem Jansz. Yselveer [Zie over hem C.P. Burger Jr. en Leon. Willems, in Tijdschrift voor Boeken bibliotheekwezen, 1907, bl. 268, en 1908, bl. 278.] (spreuk: ‘Concordia nutrit amorem), die er ook een ‘spelende prologhe’ voor vervaardigde. In 1596 had hij met een referein en een liedeken tweede prijzen behaald op den Leidschen dichtwedstrijd [Gedrukt in ‘Den Lusthof der Rethorica’, Leyden 1596] en ook aan den Schiedamschen dichtwedstrijd van 1603 nam hij deel. In hetzelfde jaar verscheen van hem ook ter bestrijding van een pamflet eene ‘Balade op ende teghen den partialen domp-hoorn, onlangks by eenen onbeschaemden Jesuwyt in slecht straet-rijm ghestelt’ [Fonti esterne: Winkel, Jan te. De ontwikkelingsgang der Nederlandsche letterkunde. Dl 3: Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde van de Republiek der Vereenigde Nederlanden, S. 313]